Geschiedenis van existentiële therapie

Historische achtergrond

Het zijn vooral filosofen die in belangrijke mate de ontwikkeling van existentiële therapie op gang hebben gebracht. En dan vooral die filosofen die het menselijk bestaan probeerden te doorgronden. De filosofische stromingen die aan de wieg van de existentiële therapie stonden zijn de fenomenologie en de existentiefilosofie.

Het beginpunt van de existentiefilosofie kan geplaatst worden in de negentiende eeuw bij het werk van Kierkegaard en Nietzsche. Beide filosofen waren in hun tijd in conflict met de heersende opvattingen en beide onderzochten de persoonlijk ervaren realiteit op een persoonlijke en gepassioneerde manier.

Søren Kierkegaard (1813-1855) protesteerde vel tegen het populaire misverstaan van de christelijke dogma’s en tegen de zogeheten ‘objectiviteit’ van de wetenschap. Hij had het idee dat dit beide manieren waren om angst die het menselijke bestaan onherroepelijk met zich meebrengt te voorkomen. Hij had grote moeite met de manier waarop de mensen om hem heen hun leven leefden en geloofde dat de waarheid uiteindelijk alleen ontdekt kon worden op een subjectieve manier door persoonlijke actie. Waar het het meest aan schort is het de moed hebben om te vertrouwen en het leven te leven met passie en commitment aan de innerlijke diepte van het bestaan. Dit betekend een continue strijd tussen begrensde en de oneindige aspecten van onze eigen natuur, als een onderdeel van de moeilijke taak om vorm te geven aan ons zelf en om de zin in ons bestaan te vinden. Hoemeer Kierkegaard naar zijn eigen ideeën leefde, hoe eenzamer hij werd en hoe meer men de gek met hem had, destijds.

Friedrich Nietzsche (1844-1900) bracht deze levensfilosofie nog een stap verder. Hij starte met de notie ‘God is dood’, oftewel dat het toenmalige idee van God achterhaald was en beperkend. En het nu aan ons is om ons bestaan tegen dit licht te re-evalueren. Hij daagde mensen uit om hun morele remmen en sociale druk achter zich te laten en hun eigen vrije wil te ontdekken om het leven te leven volgens eigen richtlijn. Hij moedigde mensen aan om de mores van beschaving te overstijgen en te kiezen voor de eigen standaards. Hij introduceert hier voor het eerst de belangrijke existentiële thema’s van vrijheid, keuze, verantwoordelijkheid en moed.

Waar Kierkegaard en Nietzsche de aandacht vestigden op de menselijke thematieken die in deze tijd aan de orde zijn, daar biedt de fenomenologie van Edmund Husserl (1859-1938) een methode om ze op een rigoreuze aan de orde te stellen. Hij stelt dat de natuurwetenschappen gebaseerd zijn op de veronderstelling dat subject en object gescheiden zijn en dat dit soort dualisme alleen tot fouten kan leiden. Hij stelde een geheel nieuwe modus van onderzoek en begrip (en ervaring) van de wereld voor. Vooroordeel moet geheel opzij gezet worden, om de wereld fris tegemoet te treden en zo te ontdekken wat absoluut fundamenteel is en alleen direct toegankelijke is door intuïtie. Als mensen de essentie van de dingen willen vatten, in plaats van deze uit te leggen en te analyseren, dan moeten ze leren deze te beschrijven en bevatten.

Martin Heidegger(1889-1976) paste de fenomenologische methode toe bij het onderzoeken van de betekenis van het zijn. Hij was van mening dat dichtkunst en diepe filosofische doordenking een groter inzicht kan geven in de betekenis van in de wereld zijn, dan wat ooit met wetenschappelijke kennis kan worden bereikt. Hij verkende het menselijk bestaan in de wereld op een manier die een revolutie betekende in het denken over het zelf  en in de psychologie. Hij doorzag het belang van de tijd, ruimte, dood en menselijke verbondenheid. Hij was ook een vervent aanhanger van de hermeneutiek, de kunst van interpreteren, wat een oude filosofische onderzoeksmethode is. In tegenstelling van het interpreteren zoals dat bij psychologische analyse gebeurd, (waarbij de persoonlijke ervaring wordt afgezet tegen een van te voren ontwikkeld theoretisch denkkader) probeert deze interpretatiemethode te snappen hoe iemand op een subjectieve manier iets ervaart.

Jean-Paul Sartre (1905-1980) introduceerde verschillende andere manieren van existentiële exploratie, vooral op het gebied van emoties, verbeelding en de plaats die iemand inneemt in de sociale en politieke wereld. Hij werd de vader van het existentialisme, een kortdurende filosofische stroming. Daarentegen is de existentie-filosofie, die naast de bovengenoemde nog verschillende andere filosofen omvat, een breed gedragen stroming. Om een aantal te noemen: Karl Jaspers, Paul Tillich, Martin Buber en Hans-Georg Gadamer uit de duitse traditie en Albert Camus, Gabriel Marcel, Paul Ricoeur, Maurice Merleau-Ponty en Emmanuel Lévinas uit de franse traditie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *