Angst voor de dood

Irvin Yalom: ‘Om rustig te sterven, moet je uit het leven halen wat erin zit’

Elsevier’s Weekblad, woensdag 12 december 2007 15:14

Alle mensen worstelen met een grote angst voor de dood, zegt de befaamde Amerikaanse psychiater en schrijver Irvin Yalom. Aan religie hebben zij niets, want ‘helaas, er is geen leven na de dood’. We kunnen beter troost zoeken bij de grote filosofen, die leren dat leven en dood onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn.

Nummer vier is hij op de Amerikaanse ranglijst van invloedrijkste psychotherapeuten. Zijn leerboeken over groepstherapie en existentiële therapie staan bij iedere psycholoog en psychiater in de kast. Zijn boeiende romans Nietzsches tranen , De therapeut en De Schopenhauer-kuur zijn in tientallen talen vertaald. Zijn patiënten in San Francisco en zijn studenten aan de nabijgelegen Stanford University dragen hem op handen. Daarom is Irvin Yalom, inmiddels 76 jaar oud, niet bang om te sterven. Hij heeft gedaan wat hij moest doen om zijn angst voor de dood te bezweren. ‘Ik heb,’ zo zegt hij tijdens het vraaggesprek, ‘mijn leven ten volle geleefd, mijn talenten gebruikt, mijn kansen uitgebuit, mijn opdracht vervuld.’

Niet dat hij nu klaar is met leven, welnee. Yalom reist nog steeds de wereld rond om lezingen te geven. De kleine man met zijn vriendelijke ogen, rustige gebaren en zachte stem trekt volle zalen. Zeshonderd mensen betaalden eind september ieder bijna 300 euro om in het Beatrix Theater in Utrecht twee uur naar hem te mogen luisteren. In zijn appartement op Russian Hill in San Francisco ontvangt hij wekelijks nog twintig patiënten. En intussen legt hij de laatste hand aan zijn boek Staring at the Sun: Overcoming the Terror of Death , dat volgend jaar verschijnt. Voor doodgaan heeft hij voorlopig geen tijd, dat is wel duidelijk.

De dood, of liever gezegd de angst voor de dood, is het belangrijkste thema in zijn werk. Als psychotherapeut heeft Yalom honderden patiënten geholpen die ofwel zelf binnen afzienbare tijd zouden sterven, of zwaar gebukt gingen onder de schok of het verdriet over de dood van anderen. Hun leed heeft hem ervan overtuigd dat de dood een van de grootste existentiële vraagstukken van het leven is, naast de angst om een leeg, betekenisloos en van je medemensen geïsoleerd bestaan te leiden.

‘Vanaf zeer jonge leeftijd schemert vlak onder de oppervlakte van ons bewustzijn het beangstigende besef dat ons bestaan eindig is, dat het opeens zomaar afgelopen kan zijn. Hoe dat besef zich vormt, is moeilijk te bevatten. Het is deels een kwestie van biologie, deels van onderdrukte instincten. We hebben het ook overgenomen van onze ouders, en soms te danken aan vroege traumatische ervaringen. Het kan ook verband houden met confrontaties in het leven die stress oproepen. Hoe het ook zij, het is een universeel gegeven, geen mens ontkomt eraan.

‘Gelukkig zijn we ons meestal niet bewust van die angst, want dat zou het leven onmogelijk maken,’ voegt Yalom er meteen aan toe. ‘De angst dringt meestal pas door tot ons bewustzijn als we hard geconfronteerd worden met de dood. Bijvoorbeeld als we bij een ongeluk of ramp mensen zien sterven. Of als er iemand uit onze directe omgeving overlijdt. Of als we vermoeden of weten dat we zelf niet lang meer te leven hebben. Soms is er geen directe aanleiding, maar komt die angst tevoorschijn in nachtmerries.’

Hoewel we ons niet continu bewust zijn van onze angst voor de dood doen we onbewust allerlei dingen om die angst te bezweren, stelt Yalom. ‘We zijn heel slim in het opbouwen van verdedigingslinies die ons het geruststellende gevoel moeten geven dat we onsterfelijk zijn – dat aan elk leven een einde komt behalve aan dat van onszelf.’

Illusie
Voorbeelden van dergelijke verdedigingslinies zijn volgens Yalom kinderen op de wereld zetten, hartstochtelijke liefdesrelaties onderhouden, ambitieus carrière maken, kunstwerken creëren. ‘Al deze zaken bieden ons heimelijk de illusie dat we op de een of andere manier altijd zullen voortleven, dat ons bestaan niet zomaar kan worden afgebroken alsof je een lamp uit doet. Het kan lange tijd goed gaan, maar vroeg of laat worden we toch met de harde werkelijkheid van de dood geconfronteerd en komt de doodsangst in ons boven. Het is onontkoombaar. Plato zei het al: tegen ons diepere zelf kunnen we niet liegen,’ waarschuwt Yalom.

Hij heeft het maar al te vaak zien gebeuren bij zijn patiënten. ‘Doodsangst kan zich op verschillende manieren manifesteren. Bij de een is het de angst om in het totale niets te verdwijnen, gewoon uitgepoetst te worden uit het bestaan. Bij de ander is het de pijn over het verdriet van degenen die ze achterlaten, of de zorgen over wat er met de nabestaanden, en dan in het bijzonder de kinderen, zal gebeuren zonder hen.’ Er is volgens Yalom maar één manier om met die vreselijke angst om te gaan, en dat is hem onder ogen zien. Het is bijna net zo moeilijk als in de zon staren, vandaar de titel van zijn komende boek: Staring at the Sun .

De vraag of de latente angst voor de dood de reden is waarom zo veel mensen religieus zijn, beantwoordt Yalom resoluut met ‘ja’. ‘De angst voor de dood is de moeder van alle religies. We zijn niet door God geschapen, maar scheppen juist zelf goden naar ons evenbeeld om de existentiële angsten in onszelf te bezweren. Zoals de Griekse filosoof en dichter Xenophanes 2.500 jaar geleden al schreef: “Als leeuwen konden denken, zouden hun goden manen hebben en brullen.”

‘De grote godsdiensten bieden, in een regenboog aan variëteiten, allemaal hetzelfde tegengif om de existentiële angsten te bestrijden. Namelijk een goddelijk wezen dat naar je luistert, je begrijpt, over je waakt en voor een eeuwig leven kan zorgen als je je maar aan de regels houdt. Daarnaast zijn er nog een heleboel andere geloofsovertuigingen die op hun eigen merkwaardige manier het verlangen naar onsterfelijkheid proberen te bevredigen: van geloof in ontvoering door buitenaardse wezens tot de diepere betekenis van tarotkaarten. Het komt allemaal op hetzelfde neer: ze verkopen een illusie.’

Yalom is een overtuigd atheïst: ‘Ik kan mezelf uitstekend vinden in de metafoor van de Duitse antireligieuze filosoof Arthur Schopenhauer, dat religie als een gloeiworm alleen zichtbaar is in de duisternis van onwetendheid. Hoewel ik moet zeggen dat zijn voorspelling dat alle religies zullen verdwijnen als het licht van de wetenschap eenmaal gaat schijnen, nog niet is uitgekomen.’

Verlichten
Yalom vertelt dat hij nooit een seconde heeft geloofd in het bestaan van een God of van een leven na de dood. Evenmin heeft hij zich ooit aangetrokken gevoeld tot de gemeenschap en rituelen van de orthodoxe synagoge in Washington, waar hij met zijn uit Polen afkomstige joodse ouders naartoe ging. ‘Het ouderwetse, rigide en autoritaire klimaat dat er heerste, wekte bij een Amerikaanse jongen zoals ik alleen maar weerzin op,’ zegt hij.

Maar hoe openlijk antireligieus Yalom buiten zijn spreekkamer ook is, als therapeut zal hij nooit het geloof van zijn patiënten ondermijnen als hun dat troost biedt. ‘Mijn opdracht en inzet zijn immers hun lijden te verlichten,’ benadrukt hij. Hij wil zelfs wel toegeven dat religie en psychotherapie in de kern dezelfde missie hebben: ‘Ze proberen beide de pijn en wanhoop van het menselijk bestaan te verzachten. Ze doen dat soms zelfs met dezelfde methoden: in jezelf kijken, geheimen opbiechten, jezelf en anderen vergeven.’

Maar daar houdt de vergelijking wat de psychiater betreft op. Want de religieuze boodschap dat er een leven na de dood is, draait volgens hem om de zaak heen en heeft daarom weinig waarde voor mensen die te kampen hebben met doodsangst. ‘Het is mij in de vijftig jaar dat ik therapie geef, opgevallen dat het geloof weinig troost biedt aan terminale en rouwende patiënten. Ze hebben wel steun aan geloofsgenoten en de rituelen van hun kerk, maar ze voelen zich niet of nauwelijks getroost door de veronderstelling dat er een leven na de dood is. Als het er echt op aan komt, vinden de meeste mensen dat blijkbaar toch niet geloofwaardig. En terecht. Want helaas, er is géén leven na de dood.’

De vraag wat hij zelf zijn patiënten in doodsangst te bieden heeft, beantwoordt Yalom door te vertellen over een boek dat hij nooit geschreven heeft. ‘In mijn ongeschreven boek begint elk hoofdstuk met een man die in zijn slaap een nachtmerrie heeft waaruit hij met doodsangst ontwaakt. Hij staat op, kleedt zich aan en loopt de deur uit om hulp te zoeken. In het eerste hoofdstuk leeft de man in Griekenland ten tijde van Plato en andere Griekse filosofen. In een ander hoofdstuk leeft hij in het dertiende-eeuwse Italië van Thomas van Aquino. In weer een ander hoofdstuk leeft hij in de negentiende eeuw en zoekt hulp bij Duitse filosofen als Arthur Schopenhauer en Friedrich Nietzsche, enzovoorts. Al deze oude wijzen hebben iets te zeggen dat hem kan helpen. Het is aan hemzelf om daar iets mee te doen.’

Net als in zijn romans leunt Yalom in zijn therapieën zwaar op de levenswijsheden van de grote filosofen. In zijn eerste roman Nietzsches tranen geeft hij de filosoof zelfs letterlijk de rol van therapeut. ‘Veel van wat wij psychiaters doen, komt historisch gezien niet voort uit de geneeskunde of uit de psychoseksuele theorie van Sigmund Freud, zoals vaak wordt verondersteld, maar uit de filosofie. Net zoals ik Nietzsche in mijn boek laat doen, praat ik zelf ook met mijn patiënten over belangrijke levenskwesties, zoals hun verdriet om het verlies van een geliefde, hun angst voor de dood, hun gevoel dat het leven geen zin meer heeft. Ik heb uit ervaring geleerd dat het helpt om hun iets mee te geven van de grote wijsheid en krachtige ideeën van de belangrijke filosofen die over leven en dood hebben nagedacht.’ Yalom hekelt de tendens in de geestelijke gezondheidszorg om mensen die kampen met ernstige angsten, depressies of andere kwalen, kortdurend te behandelen met medicijnen en een cognitieve therapie en ze vervolgens weer aan hun lot over te laten. ‘Ik begrijp wel waarom de verzekeringsmaatschappijen dat willen, het is lekker goedkoop. Maar het lost niets op. Grote existentiële problemen zijn niet te verhelpen met een quick fix . Pillen zijn soms tijdelijk nodig om patiënten tot rust te brengen, maar ze kunnen hen niet genezen. Daarvoor moeten patiënten van hun therapeut inzichten en wijsheden meekrijgen waar ze de rest van hun leven iets aan hebben om zichzelf te helpen. Soms voel ik me een van de laatste psychotherapeuten die nog op deze manier mensen in geestelijke nood probeert te helpen. We zijn een uitstervende beschaving.’

Tijd voor de hamvraag. Hoe kun je leren leven met de dood? Het antwoord is volgens Yalom moeilijk samen te vatten in een paar tekstregels. Toch wil hij wel een poging doen. ‘De grote filosofen hebben mij ervan weten te overtuigen dat dood en leven onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Zonder het een is het ander niets waard. We moeten de dood dus niet ergens in ons onderbewustzijn wegstoppen, of ervoor wegvluchten, we moeten hem juist almaar in gedachten houden.

‘Mijn patiënten hebben mij geleerd dat er een direct verband bestaat tussen een onbevredigd, onvervuld leven en de angst om te sterven. Daarom vraag ik hun altijd: wat had je willen doen wat je niet hebt gedaan? Wat kun je alsnog doen in de tijd die je rest? Wat moet er nog gebeuren om rustig te kunnen sterven? Als je bang bent voor de dood, ga hem dan niet uit de weg, maar kijk hem recht en onbevreesd in de ogen en haal álles uit het leven wat er nog in zit. Laat aan het einde niets voor hem over.’

 

Kader bij artikel:

Irvin Yalom
Geboren 13 juni 1931 , Washington D.C., Verenigde Staten Opleiding: Medicijnen, Boston University, 1956
1992 When Nietzsche Wept
2005 The Schopenhauer Cure
2005 Emeritus hoogleraar Stanford University

Door José, van der Sman

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *